Loopbaanleren in de 21e
eeuw; perspectief vanuit de leerling
Weten, denken
|
Systematisch handelen
|
Communiceren
|
Wat moet ik weten?
1.
Je hebt kennis van de 5
loopbaancompetenties.
2.
Je hebt kennis van de MBO
opleidingen.
3.
Je hebt kennis en inzicht in het
gebruik van media technologie in de samenleving (mediawijsheid).
4.
Je weet het verschil tussen
onderwijsleerdoelen en persoonlijke leerdoelen (competenties).
5.
Je kent de verschillen tussen de
profielvakken en de keuzevakken.
|
Wat moet ik kunnen?
1.
Je kunt de 5
loopbaancompetenties toepassen binnen de gestelde leerdoelen.
2.
Je kunt verbanden leggen tussen
de competenties en de MBO-opleiding.
3.
Je kunt theoretische en
praktische opdrachten volgens instructie uitvoeren.
4.
Je kunt theoretische en praktijk
opdrachten digitaal opzoeken, bewerken en verwerken.
5.
Je kunt gegevens en informatie
over opleidingen en beroep digitaal opzoeken, bewerken en verwerken
(ICT-bekwaamheid).
6.
Je kunt verbanden leggen tussen
de keuzevakken en de MBO opleidingen.
|
Hoe moet ik me gedragen?
1.
Je stelt je actief en leergierig
op.
2.
Je bent kritisch over je eigen
gedrag.
3.
Je toont je verantwoordelijk
voor je handelen.
4.
Je besteedt zorg aan mensen en
middelen.
5.
Je houdt je aan regels en
afspraken.
6.
Je staat open voor opbouwende
kritiek.
|
Wat moet ik kunnen bedenken, beredeneren?
1.
Je kunt leerpunten vertalen in
competenties.
2.
Je kunt voor jezelf leerdoelen
formuleren.
3.
Je kunt het proces van
ontwikkeling van jezelf beschrijven en evalueren.
4.
Je kunt verbanden leggen tussen
het leren binnen het profielvak en de ontwikkeling van competenties.
5.
Je kunt d.m.v. stages
onderzoeken welke mogelijkheden binnen de beroepenwereld passen bij jouw
competenties.
|
Wat moet ik volgens plan kunnen uitvoeren?
1.
Je kunt systematisch en
verantwoord opdrachten uitvoeren op basis van een planning en volgens een
bepaalde structuur (methodisch handelen).
2.
Je kunt de lesstof zelf
inplannen en hierin structuur aanbrengen.
3.
Je kunt een tijdsplanning maken
om de leerdoelen te bereiken.
4.
Je kunt een plan maken om op het
juiste moment de keuze te maken voor een keuzevak.
5.
Je kunt stage-activiteiten
systematisch voorbereiden, uitvoeren en afronden.
|
Hoe moet ik samenwerken en omgaan met anderen?
1.
Je kunt feedback vragen, geven
en ontvangen.
2.
Je kunt communiceren in woord en
geschrift met anderen.
3.
Je kunt samenwerken in een
groep.
4.
Je kunt contacten opbouwen en
onderhouden (netwerken).
5.
Je kunt netwerken gebruiken voor
informatie over studie en beroep.
6.
Je kunt social media gebruiken
om informatie te verkrijgen.
|
Wat moet ik kunnen doen om te verbeteren?
1.
Je kunt reflecteren op je
eigenschappen en bekwaamheden (kwaliteitenreflectie)
2.
Je kunt deze reflectie weergeven
in een digitaal portfolio.
3.
Je kunt de leerdoelen bijstellen
(zelfsturing).
4.
Je ontwikkelt flexibiliteit.
|
Wat moet ik kunnen uitvoeren in de beroepspraktijk?
1.
Je kunt sturing geven aan je
eigen loopbaanontwikkeling (zelfsturing).
2.
Je kunt de reflectie toepassen
in de praktijksituatie op school en in de stage.
3.
Je kunt jouw capaciteiten
uitvoeren en ontwikkelen in de praktijk (capaciteitenreflectie).
4.
Je kunt een verband leggen
tussen de beroepspraktijk op school en in de stage.
|
Hoe moet ik me kunnen verantwoorden?
1.
Je kunt verantwoording afleggen
over je eigen handelen.
2.
Je kunt uitleggen hoe je jouw
competenties gebruikt hebt.
3.
Je kunt d.m.v. het digitale
portfolio aantonen dat de competenties bereikt zijn.
|
Loopbaanleren in de 21e
eeuw; perspectief vanuit de coach/mentor
Weten, denken
|
Systematisch handelen
|
Communiceren
|
Wat moet ik weten?
1.
Je hebt kennis en inzichten van
coaching van leerlingen.
2.
Je hebt kennis van begrippen en
methoden op het gebied van loopbaanleren.
3.
Je hebt kennis van de eindtermen
binnen LOB.
4.
Je hebt kennis van de eindtermen
van de profielvakken en keuzevakken.
5.
Je hebt kennis van de
prestatiematrix.
6.
Je hebt kennis van het digitaal
portfolio.
7.
Je hebt kennis en inzichten in
de taken als coach/mentor.
|
Wat moet ik kunnen?
1.
Je kunt leerdoelen opstellen en
toepassen.
2.
Je kunt gesprekstechnieken
gebruiken.
3.
Je kunt coaching technieken gebruiken.
4.
Je kunt de ontwikkeling van het
portfolio monitoren
|
Hoe moet ik me gedragen?
1.
Je informeert leerlingen op
tijd.
2.
Je stimuleert de leerling in hun
ontwikkeling van competenties.
3.
Je doet een beroep op de
zelfsturing van de leerling.
4.
Je bent geïnteresseerd bij de
ontwikkeling van de leerling.
5.
Je coacht vanuit een
oplossingsgerichte benadering.
6.
Je bent betrouwbaar in het
omgaan met gegevens van de leerling.
7.
Je staat open voor opbouwende
kritiek.
|
Wat moet ik kunnen bedenken, beredeneren?
1.
Je kunt het leergedrag van
studenten analyseren.
2.
Je kunt een ontwikkelplan voor
het ontwikkelen van competenties opstellen voor de leerling.
3.
Je kunt de leerling ondersteunen
bij de ontwikkeling van competenties.
4.
Je kunt leerlingen doorverwijzen
naar 2e lijns begeleiding.
|
Wat moet ik volgens plan kunnen uitvoeren?
1.
Je kunt een reflectiegesprek met
de leerling voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
2.
Je kunt de ontwikkeling van
competenties bij de leerling systematisch bewaken.
|
Hoe moet ik samenwerken en omgaan met anderen?
1.
Je kunt een veilige leeromgeving
maken voor alle leerlingen.
2.
Je kunt feedback geven en
ontvangen.
3.
Je kunt stimulerende gesprekken
met de leerling voeren.
4.
Je neemt deel aan overleg met
collega’s en 2e lijns begeleiding.
|
Wat moet ik kunnen doen om te verbeteren?
1.
Je kunt het resultaat van de
begeleiding professioneel monitoren.
2.
Je kunt je sterke en zwakke
punten op het gebied van coachen benoemen.
5.
Je volgt actief nieuwe
onderwijskundige ontwikkelingen.
|
Wat moet ik kunnen uitvoeren in de beroepspraktijk?
1.
Je kunt leerlingen begeleiden
volgens een bepaald systeem bij hun leer- en loopbaanontwikkeling.
2.
Je kunt leerlingen begeleiden
bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de stage.
|
Hoe moet ik me kunnen verantwoorden?
1.
Je kunt je handelen als
mentor/coach verantwoorden.
2.
Je kunt aangeven hoe je als
coach te werk bent gegaan.
|
Probleemanalyse
Leerlingen
op het VMBO van het Connect College maken een keuze voor een loopbaan. Deze
keuze staat centraal binnen LOB. Hiervoor organiseert de decaan informatieve
activiteiten. Binnen het curriculum van het onderwijs staat de kennis centraal
en LOB wordt niet benoemd. De mentor geeft informatieve LOB lessen in het
mentoruur en voert voortgangsgesprekken met de leerling. Binnen de vernieuwing
van het VMBO zal de school moeten aantonen hoe de leerling loopbaancompetenties
verwerft. Het is belangrijk dat de leerling competenties ontwikkelt en zich
bewust wordt van deze competenties om goed voorbereid te zijn op de
veranderende arbeidsmarkt en een leven lang leren. Deze competenties zullen
opgenomen moeten worden in het curriculum en reflectiegesprekken zullen gevoerd
gaan worden om een verband te leggen met competenties en het toekomstig beroep.
Er zal onderzocht moeten worden hoe de leeromgeving op een andere manier
ingericht kan worden om competenties te verwerven. Bij de vernieuwing binnen
het VMBO wordt LOB het vliegwiel in het curriculum. LOB is geen los onderdeel
meer, maar wordt geïntegreerd in alle vakken aangeboden. Hierdoor ontwikkelt de
leerling competenties, die nodig zijn voor keuzes in zijn loopbaan. Binnen het
onderwijsherontwerp wordt een onderwijsplan geschreven voor LOB, welke vertaald
kan worden naar alle profielvakken en keuzevakken. Dit plan is het kader waar
vanuit het LOB als leerdoelen in de les verwerkt wordt.
Korte curriculumanalyse LOB VMBO klas 3 en 4
De
leerdoelen van LOB worden in grote lijnen omschreven in het LOB beleidsplan,
zoals vermeld op de site www.vernieuwingvmbo.nl. Op
schoolniveau zijn deze doelen nog niet omschreven. De leerinhouden liggen nog
niet vast en zijn nog niet ontwikkeld, omdat de leerdoelen nog niet omschreven
zijn. Er is geen visie vastgelegd over LOB (vernieuwing beroepsgerichte vakken)
binnen de school. De docenten zijn in werkgroepen bezig om de leerinhouden van
de profielvakken en keuzevakken te ontwikkelen. De verantwoordelijk van LOB
ligt bij de decaan en de teamleider. De docenten zijn in afwachting van de
nieuwe methodes van de uitgevers, zodat ze een leidraad hebben hoe ze de lessen
vorm dienen te gaan geven. LOB wordt getoetst in een loopbaandossier en hiermee
geeft de leerling aan of er aan de loopbaancompetenties gewerkt is in de
bovenbouw. De huidige brugklasleerling krijgen te maken krijgen met de vernieuwing binnen het
VMBO en het vernieuwde LOB programma (eindexamenjaar 2018).
LOB binnen een krachtige leeromgeving
(samenvatting van de paper)
Kuijpers et al. (2006) leggen een positief
verband tussen het verloop van de loopbaan en de ontwikkeling van loopcompetenties.
De leerling heeft de volgende loopbaancompetenties nodig om tot loopbaanleren
te komen; capaciteitenreflectie, motievenreflectie, opleiding- en
werkexploratie, loopbaansturing en netwerken (Kuijpers et. al, 2006). Uit
literatuuronderzoek is gebleken dat het verwerven van deze loopbaancompetenties
gebeurt binnen een krachtige leeromgeving (Meijers
& Kuijpers, 2012). Dit is een leeromgeving welke bestaat uit
real-life werkervaring, de dialoog aangaan met de leerling en de leerling zelf
keuzes laten maken. De real-life werkervaring bestaat uit authentiek leren op
school en in de vorm van stages. Volgens Ritzen (2003) is het leren het meest
effectief in de beroepsomgeving zelf. De dialoog zorgt ervoor dat de leerling
bewust is van zijn competenties en deze verder kan ontwikkelen (Meijers & Kuijpers, 2011). Het is
belangrijk dat de leerling inspraak heeft in het leerproces en kan participeren
in een loopbaan oriënterende dialoog (Meijers
& Kuijpers, 2011). Bij de dialoog is het belangrijk dat deze
stimulerend en activerend is (Meijers &
Kuijpers, 2011). Het is daarbij belangrijk dat de dialoog een loopbaan
georiënteerde inhoud heeft en de leerling ook zelf inspraak heeft (Mittendorff
et al., 2010). Om de leerling meer zelfsturend te maken in hun loopbaan worden
eigen keuzes gemaakt (Luken, 2008). Authentiek en zelfsturend leren zijn
onderdelen van competentiegericht onderwijs. Competentiegericht onderwijs zorgt
voor de verbinding tussen het ontwikkelen van competenties en keuzes maken
binnen de loopbaan (Bruijn et al., 2005). Binnen de 5 loopbaancompetenties
draagt het voeren van loopbaangesprekken met de leerling en de verbinding maken
met het toekomstig beroep bij aan de capaciteitenreflectie, motievenreflectie
en netwerken. Loopbaansturing wordt bereikt door LOB. Het informeren van
leerlingen over de mogelijkheden van opleidingen en werk zorgt voor de
bewustwording en loopbaanplanning (Arrington, 2000). Opleidings- en
werkexploratie vindt eveneens plaats door LOB en door het authentiek leren en
de stages.
Vertaalslag
naar het herontwerp
De 5 loopbaancompetenties worden benoemd binnen
de vernieuwing van het VMBO.
Zelfsturing
en reflectie
Zelfsturing vormt de centrale competentie, de
paraplu van alle loopbaancompetenties. Zelfsturend handelen refereert aan
zelfbepaling en verantwoordelijk zijn. De leerling heeft hiervoor
zelfdiscipline, flexibiliteit en reflectief vermogen nodig. De rol van de
docent vraagt een verschuiving naar een coachende rol, waarbij het accent komt
te liggen op het stellen van vragen in plaats van antwoorden geven. Het geven
van feedback is hierbij een begeleidingsinstrument en geen eindtoets. Feedback
geeft leerlingen inzicht in hun aanpak en manier van werken. Reflecteren en
feedback geven wordt een onderdeel van de les en is geen losstaand onderdeel.
Een aantal keren per jaar kan een reflectief gesprek gevoerd worden, gericht op
de ontwikkeling met hieraan gekoppeld een leeradvies.
Capaciteitenreflectie
Dit geeft weer wat een leerling kan leren. De
leerling ontwikkelt capaciteiten en kan, door middel van reflectie, deze
capaciteiten benoemen.
Motievenreflectie
De leerling gaat op zoek naar het doen/focus van
de opleiding. Hij spiegelt zich aan anderen en ontdekt wat hij wil. Hij doet
ervaringen op en evalueert deze ervaringen.
Netwerken
De leerling maakt gebruik van de contacten
binnen familie, vrienden en legt nieuwe contacten door middel van stage. Hij
gebruikt social media als netwerk.
Werkexploratie
De leerling kan zelfstandig kennis verwerven
over studie en beroep. De manier van zoeken staat centraal en hierbij gebruikt
hij zijn ICT vaardigheden.
Leercyclus
LOB
De leerling leert de competenties binnen LOB
volgens een doorlopend leerproces. De geplande en uitgevoerde activiteiten
worden geëvalueerd en nabesproken met de coach en vanuit die inzichten worden volgende
activiteiten bapaalt. Hierdoor ontstaat een cyclische reeks van ontwikkeling
van competenties die een proces zichtbaar maken, waarin de leerling zich
bevindt.
Plannen (plan): De leerling maakt een planning
aan welke competenties hij gaat werken en hoe hij dat gaat doen. Dit zijn de
persoonlijke leerdoelen van de leerling. Dit wordt besproken met zijn
coach/mentor.
Uitvoeren (do): De leerling gaat werken aan de
competenties en gaat hiervoor bewijzen verzamelen en legt deze vast in een
leerbiografie. Dit alles onder voortdurende begeleiding van zijn coach/mentor.
Reflecteren (check): De leerling kijkt terug op
zijn leerproces. Welke competenties zijn behaald of zijn ontwikkeld. Is het
proces goed verlopen of juist niet? Zijn de bewijzen verzameld? De leerling
bereidt een gesprek hierover voor met de coach/mentor.
Verder-leren (act): De coach/mentor gaat een
dialoog aan met de leerling over zijn ontwikkeling van de competenties. Het
proces wordt besproken en nieuwe leerdoelen worden vastgelegd.
Leerbiografie:
Een leerbiografie is een persoonlijke
beschrijving van iemand leerervaringen, kwaliteiten, ambities en
toekomstverwachtingen in relatie tot studie en beroep. Deze leerbiografie wordt
digitaal verwerkt in het leerlingvolgsysteem van Magister.
Prestatiematrix
als taxonomie
Een taxonomie is een samenstelling van leerdoelen,
waarbij de onderlinge relatie wordt weergegeven. De prestatiematrix is een
taxonomisch instrument om de leerdoelen te beschrijven en dient als onderlegger
voor het handelen. In de prestatiematrix wordt gevraagd om het formuleren van
samenhangende leerdoelen en ordent deze naar 3 niveaus: reproductief handelen, productief
handelen en zelfsturende handelen. Deze 3 categorieën worden gecombineerd met
drie bekwaamheidsniveau’s; cognitief-reflectief, vakmatig-methodisch en
sociaal-communicatief. Hierdoor ontstaan 9 bekwaamheden die vertaald kunnen
worden in leerdoelen.
|
Cognitief-reflectief
|
Vakmatig-methodisch
|
Sociaal-communicatief
|
Reproductief handelen
|
Kennisbewust
handelen
|
Taakgericht
handelen
|
Normbewust
handelen
|
Productief handelen
|
Cognitief
handelen
|
Planmatig
handelen
|
Interactief
handelen
|
Zelfsturend handelen
|
Metacognitief
handelen
|
Procesmatig
handelen
|
Ethisch
handelen
|
Voor gebruik voor de leerling is deze vertaald
naar een matrix voor de studenten.
|
Weten, denken
|
Systematisch handelen
|
Communiceren
|
Reproductief handelen
|
Wat
moet ik weten, begrijpen?
|
Wat
moet ik kunnen?
|
Hoe
moet ik me gedragen?
|
Productief handelen
|
Wat
moet ik kunnen bedenken, redeneren?
|
Wat
moet ik volgens plan kunnen uitvoeren?
|
Hoe
moet ik samenwerken of omgaan met anderen?
|
Zelfsturend handelen
|
Wat
moet ik kunnen doen om te verbeteren?
|
Wat
moet ik kunnen uitvoeren in de beroepspraktijk?
|
Hoe
moet ik me kunnen verantwoorden?
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten